klinkt goed!

Op deze pagina verschijnt vóór ieder concert een interview met een van de uitvoerende musici.

Wij doen én én – een gesprek met David Faber
“Ik dacht dat ik na de middelbare school iets nuttigs moest gaan doen, iets wetenschappelijks”, vertelt David Faber, de cellist van het Dudok kwartet. Hij speelde tijdens zijn studie rechten in het Ricciotti ensemble. Drie Dudok-leden kennen elkaar door dat ensemble. Toen ontdekte hij dat hij met rechten een verkeerde keus had gemaakt . Hij merkte dat klassieke muziek universeel is. Je hebt niet allemaal voorkennis en bagage nodig om de impact te ervaren. En hij merkte ook dat je er als musicus helemaal voor moet gaan om mensen te raken en hun aandacht vast te houden. Dat sprak hem erg aan. David speelde eerst op een cello van het Nationaal Muziekinstrumenten Fonds, maar nu heeft hij een instrument van de 17
e-eeuwse Nederlandse bouwer Hendrik Jacobs. Echt Nederlands cultureel erfgoed.
Is dat dan niet een barokcello?
Nou nee, deze niet. Jacobs heef in zijn leven veel samengewerkt met Rombouts, en is steeds bollere instrumenten gaan maken die we nu geschikter vinden voor barok. Maar dit is duidelijk echt een instrument van hemzelf, veel platter, meer zoals Amati’s. We zijn met het kwartet al een tijd op zoek naar instrumenten die passen bij het repertoire uit de 18
e en 19e eeuw. Wij hebben tijdens onze studie ook veel les gehad van barokspecialisten, toen nog een heel andere wereld. Tegenwoordig loopt dat meer door elkaar. Wij proberen ons de uitvoeringspraktijk die begint bij Beethoven meer eigen te maken. Daar horen instrumenten bij met lagere spanning, darmsnaren en lichtere stokken.
Spelen jullie dan nu op darmsnaren?
Jazeker, maar we doen én én: we spelen Ligeti en Sjostakovitsj met moderne instrumenten, en alles van voor 1900 met instrumenten met darmsnaren. Dat willen we ook al in Zaandam doen. We zijn nu alle vier hard op zoek naar een tweede set instrumenten. Die hebben we de week daarna ook nodig bij de eerste editie van ons eigen festival. Daar gaan we bij de avondconcerten hedendaags repertoire spelen met moderne instrumenten, en overdag korte concerten met de kwartetten van Tsjaikovski. Die hebben we met darmsnaren opgenomen. Dat is nog niet eerder gedaan.
Klinkt het dan lichter en beweeglijker?
Ja, die muziek is rijker als je het veel lichter benadert. De textuur is een verhaal
an sich. Tsjaikovski is zo vrijgevig, echt een late klassieke componist die de luisteraar in het oog houdt, veel meer dan Brahms. Brahms was trouwens de eerste componist van wie wij de muziek met darmsnaren speelden. Tsjaikovski wil gewoon vermaken, maar ook een persoonlijk verhaal vertellen. Heel lonend om te spelen, en leuk ook om te onderzoeken hoe dat zonder die heftige sovjet kwartettraditie van bijvoorbeeld het Borodin Quartet kan, hoe mooi zij dat ook deden.
Jullie hebben het kwartet opgericht in 2009. Dus het bestaat al vijftien jaar. Zeven jaar geleden was er een wisseling, maar wat is nou jullie geheim om zo’n intensieve samenwerking vol te houden?
We zijn altijd op zoek naar manieren om opnieuw met elkaar in contact te komen. Als mensen onze concerten zien, zeggen ze vaak: het klinkt als één persoon. Maar wij ervaren in de repetities juist steeds dat we heel verschillend zijn. Als je repeteert gaat het erom dat je elkaar beter leert begrijpen. En ook om te omarmen dat dat nooit ophoudt. Je kunt de ander blijven verrassen met iets leuks, maar ook met iets wat je niet wilt horen. Dat houdt je oprecht geïnteresseerd in elkaar.
Als jullie repeteren, heeft iemand dan de leiding?
Een aantal jaren geleden waren de patronen uitontwikkeld, we liepen een beetje vast. Toen zijn we met een stopwatch gaan repeteren waarbij we alle vier evenveel tijd als artistiek leider hadden. Je snapt dan beter waarom iemand bepaalde keuzes maakt. Dan ga je dingen proberen die je uit jezelf niet gauw zou doen. Dat kan natuurlijk alleen met voldoende onderling vertrouwen.
Jullie hebben een breed repertoire, nodigen regelmatig componisten uit om een nieuw stuk te schrijven en arrangeren ook zelf muziek. Wie maakt de programma’s?
Ik denk dat we inmiddels na vijftien jaar alle vier een deel van onze identiteit ontlenen aan de programma’s die we maken. We houden goed in de gaten of iedereen zich ook vertegenwoordigd voelt in deze mix van stijlen en soorten muziek.
Jij omschrijft jezelf als huisarrangeur van het Dudok kwartet, wat houdt dat in?
Blokfluitkwartetten en saxofoonkwartetten maken al heel lang hun eigen arrangementen. Voor strijkkwartetten is dat eigenlijk minder gangbaar. Maar het kan natuurlijk wel. We doen het alle vier, maar ik iets meer dan de anderen. We experimenteren ook heel voorzichtig met het schrijven van eigen stukken, maar dat is voorlopig nog privé, voor ons eigen laboratorium.
Dit jaar brengen jullie twee albums uit met de verzamelde werken voor strijkkwartet van Tsjaikovski, en eigen arrangementen van zijn muziek. Van welke stukken dan?
Ik heb de tenoraria uit
Jevgeni Onegin gearrangeerd, een echte hit. Tenoren willen dolgraag die opera doen vanwege deze aria, terwijl je dan al na de tweede akte dood bent. We spelen nu ook een bewerking van een aantal van de seizoenen. Op 11 mei spelen we in Zaandam zijn vroege kwartetdeel. Daar hoor je nog Beethoven in, maar ook die mooie lange melodieën waar hij later zo beroemd door werd. En we spelen zijn tweede strijkkwartet. Dat wordt zelden uitgevoerd. Iedereen die komt, hoort dit denkt ik voor het eerst. Zijn latere werk klinkt er al in door. Het eerste deel zou het begin van een van zijn grote symfonieën kunnen zijn, en het langzame deel doet erg denken aan het slotdeel uit de Pathétique.
Jullie spelen ook een strijkkwartet van de Finse componist Kaija Saariaho. Kun je tot slot daar ook iets over zeggen?
Ze schreef dit stuk voor het Emerson String Quartet. Je hoort in dit kwartet dat ze veel ervaring heeft met het binnenstebuiten keren van klanken. Enorm boventoonrijk, vol verkenningen van dingen die niet gangbaar zijn, kraak en ruis bijvoorbeeld. Maar dat is bij haar altijd super-esthetisch, altijd mooi. Het is een betekenisvol en voor haar doen ook duister werk waarin ze een beeld wil oproepen van de aarde die zich altijd doorontwikkelt. Niets staat stil. En tegelijk zijn er onze herinneringen waarvan we willen dat die altijd zo blijven. In dit geval gaat het dan om overledenen. Als je een dierbaar iemand verliest, denk je er na tientallen jaren nog aan zoals die persoon toen was. Met de mensen met wie je samen oud wordt is dat heel anders. Zulke gedachten wil ze in dit stuk verklanken. Een heel andere wereld dan Tsjaikovski, en we spelen dit stuk ook op moderne instrumenten. Maar wat beide componisten gemeen hebben, is dat ze hun publiek enorm meenemen in het vertellen van verhalen.
Bert Honig, 23 april 2024


De Hemel op Aarde – een gesprek met Ekaterina Levental en Frank Peters

Jullie voeren op 13 april in de Vermaning in Zaandam een programma uit met liederen van Rachmaninov en Medtner. Rachmaninov kennen we natuurlijk, maar wie was Medtner?

Frank: Hij was een boezemvriend van Rachmaninov. Ze kenden elkaar al heel lang, van hun tijd in Moskou, als collega-pianist én -componist. Rachmaninov vond hem de grootste componist van zijn tijd. Dat heeft mij altijd geprikkeld, want ik ben al van jongs af aan een groot liefhebber van Rachmaninov. Ik heb zo veel mogelijk over hem gelezen en naar zijn muziek geluisterd. Zo kwam ik vaak de naam Medtner tegen. Boven het vierde pianoconcert staat bijvoorbeeld: voor Nicolai Medtner. En dan dacht ik: wie is dat dan?
Toen ik student was, was daar nog niet veel over bekend. Nu kun je zo veel downloaden en van internet plukken, maar eind jaren tachtig niet. Ik vond toen in de Sovjet-Unie af en toe een beduimeld albumpje met zijn muziek, en dat was het dan. Nu is al zijn werk beschikbaar, en er zijn goede biografieën. Hij was een grandioze pianist. De piano speelt een hoofdrol speelt in al zijn composities, kamermuziek en liederen. Hij bleef lang onbekend, een beetje in de schaduw van Rachmaninov. Maar toen die de Sovjet-Unie verlaten had, heeft hij veel voor Medtner gedaan. Hij organiseerde voor hem tournees door Europa, Amerika en Canada. Altijd voor een select publiek, want Medtner was wat ouderwets, vergeleken met Prokofiev, Sjostakovitsj en Stravinsky. Hij was wars van de avant-garde, en bleef vasthouden aan zijn wortels: Beethoven, Brahms en Tsjaikovski.

Jullie zijn samen het Medtner-project gestart om al zijn vocale muziek op te nemen.

Frank: We hebben ooit een ander project samen gedaan, en toen werden we gevraagd voor een Russisch programma bij een festival in België. Ik was altijd wat voorzichtig met de muziek van Medtner, want die kan je niet zomaar met een zanger met een beetje een leuke strot doen. Daar moet je een heel goed musicus voor zijn. Maar met Katja sloeg meteen de vlam in de pan.

Katja, jij kende Rachmaninov natuurlijk al wel.

Katja: Ja natuurlijk, en ook zijn liederen. Daar ben ik ook mee opgevoed. Hij was een van de componisten uit mijn jeugd, die mijn gevoel voor romantiek en emotionele diepte enorm heeft vormgegeven. Maar toen ik Medtner hoorde, was het alsof iemand mij beter begreep dan ik mijzelf begreep. Alsof iemand mij iets vertelde en een waarheid openbaarde die altijd al in mij zat. Ik was meteen heel erg geroerd en ik dacht: hoe kan het dat hij met mij zo veel kennis lijkt te delen die ik gevoelsmatig begrijp, maar nog nooit zo heb gehoord? Die man raakte mij. Dat was heel bijzonder, en daarom wilde ik graag met Frank aan de slag gaan met deze muziek. Ik wilde met onze opnames ook anderen zo kunnen raken, maar het ging me er vooral om dat het mezelf zo veel deed. En daarmee was het project geboren. Het is bijzonder om bezig te zijn met iets dat groter is dan jijzelf.

Twee mannen die in Rusland geboren zijn, maar die allebei hun vaderland hebben verlaten. Voel je in hun muziek heimwee naar waar ze vandaan komen?

Katja: Dat vind ik moeilijk te zeggen. De intentie en de motivatie om iets te maken is heel persoonlijk, maar het is ook een universele bron. Dus ik weet niet goed of hun persoonlijke omstandigheden hen motiveerden als kunstenaar. Maar een parallel met onze tijd is het feit dat ze hun land moesten verlaten. Ze hadden het niet voor het kiezen. Zij konden niet blijven, ze moesten wel gaan en hun leven omvormen. Dat overkomt ook veel mensen van nu, dat je je identiteit en maatschappelijke positie moet opgeven om een nieuw leven te gaan omarmen. En dan maar hopen dat je dat lukt, dat je niet depressief wordt en dat je vaste grond onder je voeten vindt. Die angst moeten ook zij gekend hebben. Rachmaninov was rijk en Medtner niet, dus het immigrant zijn moet hem zeker enorm hebben geraakt. Maar of dat hoorbaar is in de muziek?Al in zijn vroegste werk waren bij Medtner de inhoudelijke thema’s duidelijk: de eeuwigheid, de zin van het leven en het overstijgen van de dood. Ook in zijn latere leven bleef die zoektocht de essentie van zijn muziek.
Frank: Bij Medtner lijkt het verlaten van je thuisland haast te triviaal om je kunst door te laten bepalen. Dat klinkt respectloos, maar zo is het wel. Natuurlijk was het een tragedie voor beide mannen. Rachmaninov heeft buiten Rusland nauwelijks meer iets gecomponeerd. Hij had het te druk als concertpianist, maar hij had ook niet meer de behoefte om zich uit te drukken als componist sinds hij zijn vaderland verloren had. Medtner ging wel door, maar je hoort niet echt een omslag in zijn werk. Ze hadden allebei sowieso nooit de intentie om in de eerste plaats Russische kunst te maken.

Dit is een heel Russisch programma, maar Katja, jij hebt eerder concertprogramma’s gemaakt over je vlucht uit Oezbekistan, je jeugd in een asielzoekersgezin en het opbouwen van een nieuw leven op een nieuwe plek. Als jij nu liederen zingt van Rachmaninov, roept dat dan voor jezelf heimwee op, of is de gevoelswereld van die muziek universeel?

Katje: Ja, dat laatste. Natuurlijk doen de taal en de poëzie mij aan vroeger denken. Medtner gebruikt gedichten die we als kind verplicht op school uit het hoofd leerden. Dat hoorde bij je opvoeding, elke week een gedicht. Alle kinderen haatten dat, maar toch is het zo dat je door eindeloos herhalen anders naar woorden gaat luisteren, en daarmee je taalgevoel ontwikkelt. Dat ik diezelfde teksten weer terughoorde in de muziek van Medtner, bracht mij weer in contact met een rijk cultureel erfgoed, een beeldenwereld van mij persoonlijk, maar ook van een heel land. De band met Rusland is voor mij alleen de taal. Deze twee componisten hebben mij gevormd door hun muziek. Vanaf het moment dat wij de Sovjet Unie hebben verlaten, en vanaf het moment dat ik in Nederland op mijn zestiende
Goelag Archipel van Solzjenitsyn las, ben ik heel blij dat ik met dat land eigenlijk niks te maken heb en dat ik er niet meer woon. Dat is helaas de waarheid. Het is bijna een rebelse daad om vandaag de dag Russische kunst te blijven brengen, maar het gaat niet om het Russische, het is kunst.

Medtner was zowel Duits als Russisch. Hij gebruikt ook teksten van Goethe. Krijg je dan ook een heel andere sfeer?

Frank: Medtner schrijft erg vanuit de piano, maar hij begint altijd vanuit de tekst. Daarin gaat hij anders te werk dan Rachmaninov. De kleur van de taal is enorm van invloed op wat je aan begeleiding kunt schrijven. Duits is echt anders dan Russisch.

Jullie eindigen met de
Sonate Vocalise van Medtner, dus zonder woorden.

Frank: Ja, dat heeft veel betekenis. Medtner schreef twee grote vocalises, maar ook in zijn liederen lijkt hij soms nog niet uitgepraat, maar heeft hij toch geen woorden meer. Dan blijft de stem alleen als kleur over. Dat is heel krachtig.
Katja: De vocalise was ook een vorm om te zoeken naar communicatie. Woorden kunnen ons met elkaar verenigen, maar dat hoeft niet. Gisteren las ik dat iemand zei: Medtner is al geboren met de sonatevorm. Hij kan heel goed iets constructief kloppend maken. Dat heeft hij van Beethoven en Brahms overgenomen, het zit heel goed in elkaar. Hij zocht naar optimale uitdrukking binnen de structuur. Ik zou de mensen graag willen uitnodigen om zich de hemel op aarde voor te stellen. Hoe voelt dat voor iedereen persoonlijk? En dan met die verwachting naar het concert te komen en te ervaren hoe deze componisten dat gedaan hebben, want ze maken het waar.
Frank: Het is goed voor het publiek om zich te realiseren dat de kunst en de kracht van deze muziek elke vorm van nationalisme ontstijgen. Zeker in deze tijd, waarin dat allemaal zo gevoelig ligt.

Bert Honig, 29 maart 2024

Johannes-Passion in kleine bezetting – een gesprek met Roel Stern
door Bert Honig


Eik en Linde is een roemrucht café aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam. Ik vroeg aan Roel Stern hoe een barokensemble aan die naam komt. “Daar repeteerde het ensemble voor het eerst. In de bovenzaal die nu niet meer bestaat, was in het jaar 2000 ook het allereerste concert van Eik en Linde. Dat weet ik nog erg goed,” vertelt Roel, die zelf traverso in het ensemble speelt. “Toen moest ik de b-klein suite van Bach spelen op een instrument dat ik nog maar net in huis had, heel spannend. De eigenaar van dat café was een fan van ons. Hij zat te stuiteren op de eerste rij bij dat concert, hij vond het helemaal geweldig dat er in zijn café een nieuw orkest ontstond. Op die energie van hem hebben we nog heel lang geteerd. Hij komt nog steeds wel eens luisteren.”

Waar kwam het idee vandaan om dit ensemble op te richten?

“De groep is eigenlijk in de bus ontstaan, toen we op de terugweg waren van een koorbegeleiding met een modern orkest. Er kropen toen wat strijkers bij elkaar die graag eens op oude instrumenten wilden spelen. Ik hoorde dat, en toen dacht ik, daar ga ik eens even bij zitten. En zo is het gekomen, het plan is in de bus gesmeed.”

Met oude instrumenten bedoel je authentieke instrumenten? Zo presenteert het ensemble zich. Wat houdt dat in?

‘’Het zijn de instrumenten die ontstaan zijn in de tijd dat Bach zijn muziek schreef. We speelden vooral muziek uit zijn tijd en een stukje daarna. De instrumenten waren toen in zoverre anders, dat ze veel minder gebouwd waren op volume en draagkracht en evenwicht in hoog-laag en hard-zacht. Een totaal ander uitgangspunt: spelen met wat je hebt. Je hebt een stuk hout, je boort er gaten in en je blaast erop. Daar ga je het mee doen. Heel anders dan de wetenschappelijk uitgewogen en perfect gestemde instrumenten waar we tegenwoordig op spelen. We merkten dat juist de beperkingen van die oude instrumenten muzikaal enorm veel opleveren. Dat je beter snapt waarom de muziek zo geschreven is en beter hoort wat er gebeurt in de muziek. De balans tussen blazers en strijkers, die met moderne instrumenten altijd moeilijk is, is juist veel natuurlijker. Alles valt met die oude instrumenten meteen op z’n plek. Je voelt dat het voor dit instrumentarium is geschreven.”

Als je indertijd naar de eerste uitvoeringen van Bach-cantates met authentieke instrumenten luisterde, was dat heel spannend en baanbrekend, maar er ging nog van alles mis. Nu hoor je dat eigenlijk niet meer, toch?

“Ja, je raakt ook langzamerhand steeds meer thuis op die authentieke instrumenten. Je hoort eigenlijk helemaal niet meer dat het moeilijk is. Je speelt sowieso in een andere stemming, en je bent je ook veel bewuster hoe je alles intoneert dan met moderne instrumenten. De blazers spelen op kopieën van barokinstrumenten. De strijkers spelen op instrumenten die vaak in de bouw wel een beetje gemoderniseerd zijn. Sommige zijn helemaal teruggebouwd naar vroeger. De innerlijke spankracht is wat minder groot gemaakt. De snaarspanning is lager omdat de barokke stemming een halve toon lager is dan die van tegenwoordig. Er wordt op darmsnaren gespeeld, wat heel andere klankmogelijkheden heeft. Kort samengevat: misschien wat minder glanzend, maar veel warmer. Qua mengklank is er ook meer mogelijk. En er worden ook nog eens barokstokken gebruikt, die waren veel lichter. Maar voordat mensen nou denken dat het allemaal erg primitief is: er worden tegenwoordig ook hele goede barokstokken van carbonfiber gemaakt. Strijkers zijn daar vaak heel blij mee, want dat blijkt prima te werken.”

Jullie spelen in een kleine bezetting, maar hoe klein is klein?

“Drie eerste violen, drie tweede violen, twee altviolen, cello en bas en verder wel de complete blazersbezetting en een continuo met een kistorgeltje. Zestien instrumentalisten en zes vocale solisten.”

Maar er is toch ook een koor?

“Ja, een aantal jaren geleden is het Eik en Linde koor opgericht. De groep wisselt wat, maar het zijn iedere keer ongeveer twintig goede amateurzangers. Het is een stabiele groep die graag meedoet. We hebben met hen al hele mooie dingen gedaan, waaronder de
Matthäus-Passion natuurlijk. Maar is nu ook een plan om aan het eind van het jaar het Weihnachtsoratorium te gaan doen. En als we de tijd van leven hebben, willen we vast ook een keer de Hohe Messe met ze doen. Dit is de eerste uitvoering van de Johannes-Passion met dit eigen koor.”

Wat is jouw favoriet, de Mattheüs of de Johannes?

“Ik heb eigenlijk geen voorkeur, ik vind het allebei stukken op een eenzaam hoog niveau, muzikaal gezien. Ik vind in de Johannes de tekst vaak indrukwekkender. Bijvoorbeeld de uitspraak van Pilatus die zingt
Was ist Wahrheit? Dan denk ik ja, dat zijn vragen. Het stuk lijkt wat introverter dan de Mattheüs, maar er zitten van die momenten in waar de tijd helemaal stilstaat. Maar de Mattheüs sleept je enorm mee in het verhaal, heel overrompelend. Ik vind het allebei heel erg goed, maar heel anders om te spelen. Er zijn prachtige aria’s met de sopraan voor de traverso. Zerfliesse mein Herze spelen we met een enkele fluit, maar Ich folge dir gleichfalls doen we met twee fluiten unisono, want dat ligt heel laag, en je kunt eigenlijk nergens ademhalen. Samen ben je dan minder kwetsbaar.”

Wat opvalt is de enorme hoeveelheid drama in het stuk. In Bachs tijd vonden mensen dat soms wel ver gaan, opera in de kerk.

“Bach heeft natuurlijk geen opera’s geschreven, maar hij haalt echt alles uit de kast. Ik weet nog goed dat ik het voor het eerst hoorde en dan dat recitatief waarin het gordijn van de tempel scheurt van boven tot onder. Wat Bach daar dan voor noten opschrijft, dat is in die beide passionen verpletterend. De inhoud lag hem denk ik heel na aan het hart. Er is nog wel eens aan getwijfeld of musici deze moeilijke muziek wel goed konden uitvoeren, maar inmiddels weten we wel dat er echt waanzinnige instrumentalisten in zijn orkest zaten. Dat is wel uitgezocht. Die konden die vreselijk moeilijke partijen echt goed spelen. En toch, hoe moeilijk ook, in Nederland wordt deze muziek nog steeds elk jaar in de passietijd heel vaak uitgevoerd. Dat is niet voor niets.”

De
Johannes-Passion eindigt eigenlijk helemaal niet zo droevig. Na het droevig nadenkende slotkoor Ruht wohl, volgt nog het koraal Ach Herr, lass dein lieb Engelein.

“Dat klopt, dan ga je helemaal door de grond in het slotkoor, en dan komt er nog een ongelofelijk open en sereen slotkoraal achteraan. Helemaal in majeur en zo krachtig en troostend. Ik speel deze passionen al sinds de jaren tachtig, maar ik krijg er ieder jaar meer zin in. Het is iedere keer weer zo bijzonder om het te kunnen doen. Het lijkt ook steeds weer anders. Dat voelen mijn medespelers volgens mij net zo. En als het dan ook buiten een beetje naar de lente gaat ruiken en de dagen worden wat langer, is het een bron van hoop.”

Bert Honig, 4 maart 2024